Enige tijd geleden besprak ik met één van onze cliënten het volgende probleem. Een afnemer van onze cliënt weigerde de laatste termijn ter hoogte van circa € 100.000,= exclusief BTW te betalen. Onze cliënt is een handelsbedrijf, onder andere in metaalbewerkingsmachines en had een dergelijke machine geleverd, conform de specificaties in de koopovereenkomst. Na levering bleek dat de machine gebreken vertoonde, op grond waarvan de koper uiteraard de garantie inriep. Helaas gebeurde dat een aantal malen, zodat sprake was van een ‘maandagmachine’.
Onze cliënt had telkenmale correct en voortvarend de mankementen verholpen. Het gevolg was dat op deze machine door cliënt geen winst werd gemaakt. Toen de koper zich uiteindelijk op het standpunt stelde dat zij een bedrag van circa € 100.000,- zou achterhouden in verband met eventuele volgende mankementen wendde cliënt zich tot ons met het verzoek om een kort geding aan te spannen en de betaling dusdoende op te vorderen.
Aangezien aan de verplichtingen door onze cliënt ruimschoots was voldaan zou een dergelijke vordering hoogstwaarschijnlijk worden toegewezen. Ik was het met cliënt eens, dat zij hun garantieverplichtingen ruimschoots waren nagekomen en dat betaling redelijk en opeisbaar was. In het gesprek vroeg ik aan cliënt of de koper al eerder machines had besteld. Dat bleek zo te zijn. Sterker, de koper bestelde gemiddeld twee machines per jaar en dat gedurende een reeks van jaren. Ik heb cliënt aangeraden om met de koper alsnog in gesprek te gaan om te bezien wat nog mogelijk zou zijn met betrekking tot de betaling. Het eventueel ontbrekende bedrag te versleutelen naar de toekomst, door de prijs van de alsdan te leveren machines te verhogen.
Daarmee werden meerdere belangen gediend: de koper bleef behouden als cliënt, bezien zou worden wat alsnog in het kader van een regeling zou kunnen worden behaald en vermeden zou worden de kosten van een procedure.
Een goede advocaat denkt mee met zijn cliënt en dient zijn belang.
Hans Schravenmade