Een werknemer weigert om zich te laten inenten met het coronavaccin ondanks het verzoek van haar werkgever om het wel te doen. Ontslag op staande voet volgt maar er bestaat geen wettelijke vaccinatieplicht. Een ontslag op staande voet kan hierdoor geen stand houden, toch is de werknemer haar baan nu kwijt.
De werkneemster is voor een bedrijf op Curaçao administratief werknemer. Het kantoor is met een oppervlakte van 25 vierkante meter te klein om voldoende afstand te kunnen houden. Daarnaast heeft het kantoor geen ramen of andere mogelijkheden om goed te kunnen ventileren. De werknemer is zelf een jonge vrouw maar haar collega's zijn de zestig al gepasseerd en hebben angst voor COVID-19. Dat heeft de werkgever ertoe besluiten dat hij wilt dat iedereen zich laat vaccineren.
Wanneer voor de werkgever duidelijk wordt dat de werknemer niet van plan is zich te laten vaccineren, besluit de werkgever de werknemer te ontslaan op staande voet. Echter, de werknemers stapt naar de rechter want er is geen dringende reden om haar te ontslaan.
Ontslag op staande voet is in het arbeidsrecht de zwaarste sanctie. De werkgever moet zich in dit geval altijd afvragen of het besluit of de actie van de werknemer zo ernstig is dat een minder zware sanctie niet voldoende is.
Een werkgever moet zijn werknemers een veilige en gezonde werkomgeving bieden, dat is een verplichting. Dit betekent ook dat een werkgever zijn werknemers en bezoekers aan het bedrijf zo goed mogelijk beschermt tegen COVID-19. De werkgever geeft aan er alles aan gedaan te hebben maar dat de mogelijkheden voor hem beperkt zijn. De bedrijfsvoering van het bedrijf is omgegooid en tegenwoordig wordt er vanuit zijn privéwoning gewerkt. In de huidige situatie past volgens de werkgever geen werknemer die niet gevaccineerd is.
Echter, er bestaat geen wettelijke vaccinatieplicht. En, volgens het gerecht, past een vaccinatieplicht niet binnen de arbeidsverhouding. Vaccineren raakt immers het grondrecht van burgers op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam (art. 11 Grondwet) en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (art. 19 Grondwet). Werkgevers moeten deze grondrecht respecteren.
Het gerecht is van oordeel dat de situatie waarin de werknemer zich niet laat inenten tegen COVID-19 de inbreuk op de grondrechten niet rechtvaardigt. De ongevaccineerde werknemer is slechts enkele uren per dag samen met haar collega's. Wanneer de werknemer samen op kantoor is met haar collega's bevinden zij zich veelal allemaal achter hun eigen bureau. Dit beperkt de blootstelling aan COVID-19.
Daarnaast heeft de werkgever niet overlegd met de werknemer(s) hoe het bestemmingsrisico nog verder kan worden teruggedrongen. Doordat dit de nalatigheid van de werkgever is, is het onmogelijk om te beoordelen of het doel bereikt was zonder dat de werknemer was ontslagen.
Echter, het oordeel van het gerecht betekent niet dat het ontslag niet doorgaat. Het ontslag op staande voet is van de baan maar de werkgever mag alsnog de arbeidsovereenkomst stop zetten.
De COVID-19-pandemie zet de verhoudingen op scherp. "Het recht van de werknemer op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit kan haaks staan op het belang van de werkgever om zichzelf, zijn werknemers en derden op de werkvloer tegen besmetting te beschermen". Dit kan er toe leiden dat de werkgever vindt dat het niet langer haalbaar is om de arbeidsrelatie voort te zetten.
De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 augustus. Echter, moet de werkgever wel een ontslagvergoeding betalen aan de werknemer van 7500 Antiliaanse gulden (3561,61 euro).
Meer weten over de COVID-19-pandemie op de werkvloer? Neem contact op met Schravenmade Advocaten
Het arbeidsrecht is voortdurend in ontwikkeling. Wetgeving verandert continu, rechtspraak en literatuur geven steeds weer een andere kijk op de zaken.